Tijdvak 9 – Totalitaire systemen
Kenmerkende aspecten:
- Het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en facisme/nationaalsocialisme
- De rol van moderne propoganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie
Totalitaire ideologie
Een totalitaire ideologie gaat verder dan een dictatuur. Er moet wel in eerste instantie sprake zijn van een dictatuur, maar deze neemt een paar extra stappen:
- De staat wilt het hele leven van burgers controleren
- Alles wordt in dienst van de staat gedaan. Het individu is ondergeschikt aan het grotere geheel
- Er is sprake van een eenpartijstaat. Er is maar één partij aan de macht
- Aan het hoofd van de staat een sterke leider die vereerd wordt
- Er is sprake van grootschalige propoganda en indoctrinatie
- De staat oefent controle uit op de massamedia (censuur)
- De staat maakt gebruik van geheime politie en/of knokploegen om de bevolking in het gareel te houden
Rusland wordt communistisch
In 1917 vindt de Oktoberrevolutie plaats en grijpen de communistische bolsjewieken de macht in Rusland. Dit leidt tot een burgeroorlog die in 1922 wordt beslist door een overwinning van de communisten. Rusland wordt in dit jaar omgedoopt tot de Sovjet Unie en verandert zo in een communistische eenpartijstaat (dictatuur). Dit gebeurt onder leiding van Lenin, maar wanneer hij in 1924 komt te overlijden, grijpt Stalin de macht.

Sovjet-Unie onder Stalin
Op economisch gebied maakt Stalin gebruik van vijfjarenplannen. Hierin staan economische doelstellingen die binnen vijf jaar moeten worden behaald. Het idee hierachter is om van de Sovjet-Unie een industriële staat te maken zodat zij niet langer achterlopen op het Westen. In de praktijk blijkt echter dat deze doelstellingen veel te hoog en onrealistisch zijn.
Om deze plannen te bereiken collectiviseert Stalin diverse sectoren, waaronder de landbouw. Dit blijkt uiterst ineffectief. Er ontstaan namelijk hongersnoden die enorm veel slachtoffers met zich meebrengen. Daarnaast vallen er ook aanzienlijk veel slachtoffers onder de terreur van Stalin.
Stalin heeft een sterke persoonlijkheidscultus. Al het doen en denken van de bevolking staat gedurende zijn regime in het teken van hem. Ondanks de miljoenen doden die hij op zijn geweten heeft, wordt Stalin tot op de dag van vandaag door sommige Russen nog aanbeden. Dit geeft een goede weergave van het effect dat de propaganda en indoctrinatie op de bevolking heeft gehad.
Zoals eerder genoemd vallen er ook veel slachtoffers onder de terreur van Stalin. Rijke, zelfstandige boeren worden op grote schaal vermoord of naar strafkampen in Siberië gestuurd. Er vinden ook zuiveringen plaats binnen de partij en het leger (1936-1938) omdat Stalin zijn volgelingen verdenkt van samenzwering.

Fascistisch Italië
Binnen Italië is er grote ontevredenheid na de Eerste Wereldoorlog. Zij hebben namelijk in hun ogen veel te weinig gebied verkregen na de Vrede van Versailles. De Fransen hadden immers beloofd dat Italië meer gebied zou verkrijgen als ze de kant van de geallieerden zouden kiezen. Benito Mussolini richt een fascistische beweging op die heel erg inspeelt op dit gevoelt van ontevredenheid. Zijn partij was antidemocratisch, nationalistisch en nam hiervoor het Romeinse Rijk als voorbeeld. Daarnaast maakte Mussolino ook gebruik van knokploegen: de zwarthemden.
Mussolini grijpt de macht in 1922 nadat zijn aanhangers de ‘Mars op Rome’ organiseren. Hij vernoemt zichzelf tot ‘ duce’ (leider) en regeert met alle macht over Italië. Als snel verandert hij Italië in een eenpartijstaat en begint hij met het uitschakelen van politieke tegenstanders.
Nationaalsocialisme in Duitsland
Net als in Italië is er in Duitsland grote ontevredenheid na de Eerste Wereldoorlog. Daarnaast is er sprake van chaos, straatgevechten, werkeloosheid en stakingen. Hitler probeert hier op in te spelen met zijn nationaalsocialistische partij: de NSDAP. Het nationaalsocialisme heeft dezelfde kenmerken als het fascisme, maar voegt daar ook nog het antisemitisme aan toe. Hitler probeert in 1923 van de chaos in Duitsland te profiteren door een staatsgreep te plegen in de vorm van een ‘mars naar Berlijn’ . Dit mislukt echter en hij belandt in de gevangenis.
Tien jaar later (januari 1933) wordt Hitler dat toch benoemd tot rijkskanselier van Duitsland. In maart 1933 krijgt hij het ook voor elkaar om een wet door te voeren die zijn regering alle macht verschaft. Vanaf dit punt begint hij met het verbieden van andere partijen en de bouw van de eerste concentratiekampen. De Duitse bevolking wordt ook gelijkgeschakeld. Dit wil zeggen dat de bevolking moet worden heropgevoed in het teken van de nazistische ideologie. Deze gelijkschakeling gebeurt aan de hand van grootschalige propoganda en massaorganisatie (zie afbeelding).

Verschillen communisme en fascisme
Communisme:
- Streeft naar gelijkheid
- Ziet de geschiedenis als een strijd tussen de bezittende en de bezitloze klasse. De bezitloze klasse zou zich los moeten ketenen tijdens de communistische revolutie.
- Is erg internationaal georiënteerd en dus niet nationalistisch. Alle arbeiders uit alle landen zouden zich moeten verenigen.
Facisme:
- Vindt dat mensen van nature ongelijk zijn. Sommige mensen zijn geschikt om te leiden, de massa volgt.
- Ziet de geschiedenis als een strijd tussen volkeren/beschavingen. Sterkere volkeren zullen zwakkere volkeren overheersen.
- Extreem nationalistisch