Tijdvak 8 – Democratisering en emancipatie

Kenmerkende aspecten:

  • Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politiek proces
  • De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme
  • De opkomst van emancipatiebewegingen

Democratisering in Nederland

Democratisering is het vergroten van inspraak van de bevolking in het bestuur. Dit gebeurt het makkelijkst door de uitbreiding van kiesrecht.

In 1848 breken er overal in Europa revoluties uit. Liberalen, socialisten en nationalisten gaan de straat op en eisen veranderingen in het bestuur. Thorbecke (zie afbeelding), een liberale staatsman, ziet dit gebeuren en wil een revolutie in Nederland voorkomen. Om deze reden adviseert hij de Nederlandse koning om een nieuwe grondwet aan te nemen. Hierin wordt de macht van de koning beperkt en die van het parlement uitgebreid. De grondwet van Thorbecke wordt in 1848 aangenomen en Nederland verandert van constitutionele monarchie naar parlementaire democratie. In 1917 wordt ook in Nederland het algemeen mannenkiesrecht aangenomen. Vrouwen verkrijgen eerst nog alleen passief kiesrecht, maar in 1919 ook volledig kiesrecht.

Liberalisme

Doelen:

  • Een kleinere rol van de overheid
  • Gelijke burgerrechten in de grondwet
  • Een uitbreiding van het kiesrecht

De opkomst van het liberalisme is eigenlijk een reactie op de Restauratie die het Congress van Wenen heeft doorgevoerd(1814-1815). Hierin worden veel hervormingen teruggedraaid en worden vorsten weer als machtshebbers aangesteld. Niet iedereen is blij met de Restauratie. Sommigen willen de verlichte ideeën blijven doorvoeren, waaronder dus ook de liberalen. Een goed voorbeeld van het in de praktijk brengen van de liberale ideeën zien we in 1830. In dit jaar vindt de Belgische opstand plaats. België scheidt zich af van Nederland omdat zij het niet eens zijn met het conservatieve beleid van koning Willem I.

Nationalisme

De opkomst van het nationalisme is ook een reactie op het Congres van Wenen. Het nationalisme is gebaseerd op het idee van volkssoevereiniteit: een volk moet zijn eigen bestuur kunnen bepalen. Ieder volk heeft zijn eigen staat, de natiestaat. Het nationalisme wordt de drijvende kracht achter de eenwording van Italië (1861) en Duitsland (1871). Multi-etnische rijken zoals het Ottomaanse Rijk verzwakken echter doorat steeds meer volkeren zich af beginnen te scheiden en zelf staten vormen.

Socialisme

Het socialisme vloeit voort uit de Verlichting en de Industriële Revolutie en is een emancipatiebeweging voor arbeiders. Hun doelen luiden als volgt:

  • Een grotere rol van de overheid. De overheid moet een verzorgingsstaat worden.
  • Sociaaleconomische gelijkheid
  • Algemeen kiesrecht

Binnen het socialisme vindt er uiteindelijk een tweedeling plaats. De twee stromingen die hieruit voortkomen zijn het communisme en de sociaaldemocraten. Sociaaldemocraten geloven dat socialistische ideeën doorgevoerd moeten worden via de politiek. Communisten geloven daarentegen dat er een revolutie plaats moet vinden.

Confessionalisme

Het confessionalisme is een stroming waarbij het geloof een centrale rol speelt. Hun oplossing voor de sociale kwestie is een ondersteunende rol van de overheid. Werkgevers en werknemers moeten samenwerken om tot een oplossing te komen, maar als dit niet lukt kan de overheid altijd nog bijspringen.

Vanaf 1870 kun je het confessionalisme ook als een emancipatiebeweging zien. In Nederland voelen namelijk zowel protestanten als katholieken zich achtergesteld door het overheidsbeleid inzake de oprichting van scholen. In Nederland is het in deze tijd namelijk zo dat enkel openbare scholen subsidies krijgen. Protestanten en katholieken slaan daarom de handen ineen in de zogenaamde ‘ schoolstrijd’ die voortduurde tot 1918.

Feminisme

Deze groep zet zich in voor de gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Zij keren zich hiermee af van het traditionele gezinsideaal. Dit gezinsideaal houdt in dat de man werkt en de vrouw thuisblijft om de kinderen te verzorgen en zich bezig te houden met huishoudelijke zaken.

Specifieke thema’s waar feministen zich voor inzetten in het eind van de 19e eeuw:

  • Kiesrecht voor vrouwen
  • Werk voor vrouwen
  • Onderwijs voor vrouwen
  • Opvoeding, prostitutie en drankmisbruik

Het feminisme krijgt vooral aanhang onder de welgestelde burgerij. Vrouwen uit de arbeidersklasse werken namelijk al vaak mee in de fabrieken.