Socialisme, feminisme, conservatisme en confessionalisme

Opkomst van het socialisme

Het socialisme vindt zijn wortels in de Verlichting, de Industriële revolutie en de sociale kwestie. Dit zijn hun belangrijkste doelen:

  • Socialisten streven naar sociaaleconomische gelijkheid. Het verschil tussen arm en rijk moet minder groot worden.
  • De gemeenschap is belangrijker dan het individu.
  • De rol van de overheid in de gemeenschap moet groot zijn.

Om deze doelen na te streven, richten socialisten coöperaties, vakbonden en socialistische partijen op. Dit doen zij ook voornamelijk om hun positie tegenover werkgevers te versterken en de arbeidsvoorwaarden voor arbeiders te verbeteren.

Communisme en anarchisme

Binnen het socialisme ontstaan er verschillende stromingen. Twee daarvan zijn het communisme en anarchisme.

De grondlegger van het communisme is Karl Marx. Hij schreef samen met Friedrich Engels in 1848 het Communistisch Manifest. Het communisme wilt gelijkheid bereiken aan de hand van een onvermijdelijke revolutie. Na het plaatsvinden van deze revolutie zou de staat alle productiemiddelen in bezit moeten nemen en een eerlijke verdeling van welvaart moeten garanderen.

De anarchisten (zie afbeelding) streven naar een staat zonder overheid omdat volgens hen de overheid een instrument van onderdrukking is. De rondlegger van het anarchisme is Bakoenin.

Invloed van het socialisme

Socialisten komen tot aan het begin van de 20ste eeuw nergens in Europa in de regering. Desondanks, zijn de socialisten erg invloedrijk geweest. Zo ging de liberale burgerij de noodzaak van het oplossen van de sociale kwestie inzien. Dit zorgt voor een splitsing binnen het liberalisme. Linkse liberalen willen een actievere overheid zien terwijl rechtse liberalen juist een terughoudende overheid willen. De linke liberalen voeren ook meer sociale wetten in en zorgen voor een kiesrechtuitbreiding in de 19e eeuw.

Binnen het socialisme vindt er ook een splitsing plaats. Communisten blijven zich vasthouden aan het idee dat verandering alleen door revolutie kan worden bereikt. Er komt echter ook een groep gematigd socialisten op die vindt dat verandering ook kan plaatsvinden door zich op politiek vlak bezig te houden. Dit zijn de sociaaldemocraten.

Het feminisme

Deze groep zet zich in voor de gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Zij keren zich hiermee af van het traditionele gezinsideaal. Dit gezinsideaal houdt in dat de man werkt en de vrouw thuisblijft om de kinderen te verzorgen en zich bezig te houden met huishoudelijke zaken.

Specifieke thema’s waar feministen zich voor inzetten in het eind van de 19e eeuw:

  • Kiesrecht voor vrouwen
  • Werk voor vrouwen
  • Onderwijs voor vrouwen
  • Opvoeding, prostitutie en drankmisbruik

Het feminisme krijgt vooral aanhang onder de welgestelde burgerij. Vrouwen uit de arbeidersklasse werken namelijk al vaak mee in de fabrieken.

Conservatisme

Het conservatisme zet zich af tegen de Verlichting omdat deze stroming veel geweld en chaos met zich heeft meegebracht. Het is volgens de conservatieven belangrijk om zo veel mogelijk tradities te behouden en veranderingen geleidelijk door te voeren. Deze stroming heeft voornamelijk aanhang van de bestuurlijke elite (aristocratie). De conservatieven proberen steun van het volk te winnen aan de hand van:

  • Voornamelijk nationalisme
  • Sociale wetgeving
  • Uitbreiding kiesrecht

Een voorbeeld van een conservatief politicus is Otto van Bismarck (zie afbeelding). Hij is verantwoordelijk voor de Duitse eenwording in de 19e eeuw en legt voornamelijk de nadruk op het nationalisme.

Confessionalisme

Uit het conservatisme komt het confessionalisme voort. Deze stroming streeft naar meer invloed van het christelijk geloof in de samenleving. Vanaf 1870 ontwikkelt deze stroming zich tot een emancipatiebeweging omdat gelovigen in deze periode ongelijk behandeld worden. Zo krijgen katholieken bassischolen geen overheidssteun terwijl openbare basisscholen dit wel krijgen. De confessionelen gaan de ‘schoolstrijd’ aan onder leiding van Abraham Kuyper. Hij wordt ook de leider van de eerste politieke partij in Nederland: de ARP (1879). De Anti Revolutionaire Partij keerde zich tegen de ideeën van de Franse Revolutie en de Verlichting.

De confessionelen houden zich ook bezig met het oplossen van de sociale kwestie in de 19e eeuw. Hierbij zoeken ze een middenweg tussen het liberalisme en het socialisme. Dit noemen zij christelijk-sociale politiek.