Het Chinese Keizerrijk (1850-1911)

1851: Chinezen in opstand!

Het keizerlijk gezag in China wordt aangetast:

  • Er is steeds meer sprake van buitenlandse aanwezigheid en invloed na de Opiumoorlogen.
  • Overbevolking leidt tot hongersnoden
  • De hongersnoden zorgen voor grote onvrede onder de bevolking en resulteren uiteindelijk in opstanden. De opstanden die in 1851 uitbreken leiden tot tientallen miljoenen doden.

In het Noorden vindt de Nianopstand plaats (1851-1868). Het motto van de opstand luidde als volgt: ‘Dood de rijken, help de armen’. In het Zuiden vindt de Taipingopstand plaats (1851-1864). Deze opstand brengt communistische ideeën met zich mee en spreekt zich uit tegen het boeddhisme, confucianisme en de Qing keizer. Op het hoogtepunt beheerst de Taipingopstand 1/3 van China. Dit gebied dopen zij om tot het ‘hemels koninkrijk van vrede’.

Doordat de opstanden zoveel aanhang van de Chinese bevolking verkrijgen, lukt het de keizer niet om in zijn eentje de opstanden neer te slaan. Met hulp van het buitenland lukt het de keizer wel om de opstanden neer te slaan. Het beeld van de keizer wordt hierdoor echter wel nog minder.

Zelfversterkingsbeweging

Als reactie op de opstanden en westerse invloed ontstaat er een zelfversterkingsbeweging. Deze beweging is van mening dat China moet leren van westerse landen om zelf sterker te worden: ‘Gebruik de barbaren om de barbaren te overheersen’. Ze proberen moderniseringen door te voeren op het gebied van bestuur, economie en defensie naar westers en Japans voorbeeld. Dit lukt echter maar moeizaam. Op het platteland wordt weinig resultaat geboekt en binnen de Chinese steden zijn bijna alle fabrieken al in westerse handen. Daarnaast krijgt de zelfversterkingsbeweging ook veel te maken met tegenwerking van Chinese conservatieven.

Nieuwe oorlog, nieuwe vernedering

China raakt wederom verzuild in een nieuwe oorlog met Japan (1894-1895). Dit is het gevolg van een Japans inval in Korea, een schiereiland dat onder de macht van China valt. Het gemoderniseerde leger maakt echter geen schijn van kans tegen Japan waardoor China noodgedwongen een vernederend verdrag moet tekenen. De nederlaag van China leidt wederom tot een nieuwe golf van imperialisme: steeds meer landen trekken zich naar China toe om invloed te verkrijgen. De toenemende invloed van westerse landen zorgt niet alleen voor een toename in handel, maar ook voor de opkomst van het christendom in China.

Nieuwe opstand, nieuwe vernedering

De toenemende westerse invloed en opkomst van het christendom zorgt voor onvrede onder Chinezen. De bokseropstand (1899-1901) verzet zich tegen buitenlanders en Chinese christenen. De opstandelingen zijn echter wel voorstander van de dynastie waardoor zij militaire steun krijgen van keizerin-weduwe Cixi. De bokseropstand blijkt hardnekkig, maar wordt uiteindelijk neergeslagen door een troepenmacht van acht westerse landen. China krijgt een hoge boete en moet zijn eigen verdedigingswerken afbreken. Hierdoor verliest China het vermogen om zichzelf te verdedigen tegen het buitenland.

Einde van het keizerrijk

Na de bokseropstand wilt keizerin-weduwe Cixi alsnog meewerken aan hervormingen van modernisering, maar dit blijkt te laat. Zij schaft wel nog de ambtenarenexamens af en begint aan het schrijven van een grondwet. Corruptie en chaos blijven echter nog steeds aanwezig in China. Door de corruptie krijgt China te weinig belastinginkomsten binnen en wordt het land afhankelijk van buitenlandse leningen.

In 1908 komen keizerin-weduwe Cixi en keizer Guanxu te overlijden. Hun 2-jarige achterneefje wordt de nieuwe keizer van China. Dit blijkt echter van korte duur. In 1911 beginnen muitende nationalistische soldaten een opstand waardoor in februari 1912 de keizer aftreedt. Het Chinese Keizerrijk komt zo tot zijn eind.